De ethiek van het onderwijzersberoep rond 1900.

De ethiek van het onderwijzersberoep rond 1900.

Gratis

Omschrijving

Het beroep leerkracht is een zwaar beroep. In elk geval voor de leerkracht die ‘iets meer wil’ dan het afwerken van een voorgeschreven lesprogramma, maar ook voor wie wel genoegen neemt met ‘lesboer te spelen’ is het beroep zwaar.

Alarmerend veel leerkrachten raken overspannen. Kort geleden kwam dit probleem weer eens in de publiciteit, naar aanleiding van het proefschrift van Leo Prick, Het beroep van leraar.1 In het algemeen echter is de aandacht voor het probleem gering, en de gedachte blijft overheersen dat er bij over- spannen leerkrachten sprake is van een tragiese persoonlijke kwestie voor de betrokkenen. De vraag of het beroep, met alle eisen die het stelt aan de persoonlijke inzet van de werker, wel uitvoerbaar is zonder die werker eraan op te offeren, wordt niet gesteld.

Rond de eeuwwisseling was er een levendige diskussie gaande over beroep en beroepsethiek van de onderwijzer, in direkt verband met diskussies over doel en funktie van het onderwijs. Brede stromingen pleitten ervoor ‘vorming’ als hoofddoelstelling te beschouwen en daar het onderwijs dan ook naar in te richten.

In de 19de eeuw had zich de ontwikkeling van het onderwijs tot een algemene volksvoorziening voltrokken; de school tendeerde ernaar zich te ontwikkelen als eerste algemene socialisatie-instituut van staatswege. Via de school zou het volk opgevoed moeten worden. Voor en na wees men erop, dat vooral ook de (demokraties georganiseerde) staat hier belang bij had. Tegen het eind van de 19de eeuw ontstond er, met het oog op deze opvoedingsdoelstelling, kritiek op de te intellektualistiese invulling die het onderwijs inmiddels had gekregen: bij volksopvoeding zou niet alleen het hoofd ontwikkeld moeten worden, maar vooral ook het hart (en natuurlijk de hand, in verband met de emancipatie van de arbeidersklasse). Alom werd geroepen, dat ‘zedelijke vorming’ de eerste taak moest zijn van de school. Iedere onderwijzer zou zich daarom eigenlijk ‘zedelijk vormer van het volk’ moeten voelen.

Mijn vraag is: hoe werd de onderwijzer gemotiveerd tot deze roeping? Dit artikel is een verslag van mijn onderzoek naar de konstruktie van het onderwijzersberoepsethos in de pedagogiese openbaarheid.