Sociale-vaardigheidstrainingen en sociale-competentiebevordering Sociale-vaardigheidstrainingen ontstonden in de Verenigde Staten in de jaren zestig (de voorloper van sociale-vaardigheidstrainingen, assertiviteitstraining, ontstond in de Verenigde Staten in de jaren dertig), in Nederland in de jaren zeventig. In de jaren tachtig werden, in en buiten Nederland sociale-vaardigheidstrainingen toegepast bij vrijwel alle cliéntenpopulaties. Vrij snel werden ze ook toegepast voor de hulpverlening aan jeugdige delinquenten. De argumenten daarvoor waren de volgende. De psychosociale omstandigheden van de jongere en zijn of haar gezin zijn moeizaam. Naast andere oorzaken, zoals sociaal-economische factoren en temperament, s dit te zien als een tekort aan sociale vaardigheden van de jongere en/of het gezin. Een tekort in de omgang met elkaar en/of met de maatschappij. Dit tekort heeft mede geleid tot probleemgedrag en via een negatieve spiraal tot het begaan van delicten door de jongere. In het ontstaan van crimineel gedrag spelen overigens meer factoren een rol, zoals temperament en aandachts- , activiteits- en concentratiestoornissen. Deze zijn overigens ook te zien als factoren die bijdragen aan de tekort schietende omgang binnen het gezin en met de maatschappij (Bartels, 1986, 1988, 1991, 1993; Buysse, 1998; Farrington & West, 1993; Hess, 1995; Rutter, Giller & Hagell, 1998; Slot, 1988, 1994; Smith, 1995; Tolan, 1998; Tremblay, 1998). De psychosociale situatie van jeugdige delinquenten en hun gezinnen is moeizaam of dat lange tijd geweest. Gemiddeld is de behuizing van de gezinnen slechter, verloopt het dagelijks leven er chaotischer, is de relatie tussen de ouders of ouderfiguren onderling en tussen de ouder(figuren) en kinderen gespannen en conflictueus. De jongeren hebben, in vergelijking met niet-delinquente leeftijdgenoten, slechtere relaties met medeleerlingen en leraren, en met leeftijdgenoten in het algemeen, hun schoolprestaties zijn slechter, ze spijbelen vaak. Ze brengen veel tijd buitenshuis door, hun zelfwaarde is lager. Bendevorming ontstaat vaak om het, op school en in de maatschappij, gekwetste gevoel van eigenwaarde op te vijzelen.
De vriendengroep, die meestal niet uit ‘echte’ vrienden bestaat, fungeert in feite als vervangend gezin. De moeizame psychosociale situatie van de jongeren en hun gezinnen kan gezien worden als resultaat van tekorten in sociale vaardigheden. Training in sociale vaardigheden zou, in deze gedachtengang, de psychosociale situatie van de jongeren en de gezinnen moeten verbeteren en de recidivekans moeten verlagen. In een reeks van zo'n 150 projecten en onderz0eken van het Paedologisch Instituut Amsterdam/Duivendrecht, vanaf 1973, werd deze gedachtengang bevestigd. Het ging daarbij om alle vormen van jeugdhulpverlening, -psychotherapie, -psychiatrie en -reclassering. De resultaten waren in grote lijnen dat jongeren sociale vaardigheden leerden, de psychosociale situatie verbeterde en de recidivekans lager werd (minder recidive van jongeren uit een programma dan van vergelijkingsjongeren) en dat allochtone jongeren evenveel vooruit gingen als autochtone (Van Gageldonk & Bartels, 1991; Heiner, Bartels, Slot & Heiner, 1990). In de resultaten wordt een bevestiging van het uitgangspunt gezien. Het model van socialevaardigheidstraining, ook wel het tekort-model genoemd (trainen om tekorten aan sociale vaardigheden te verhelpen), werd in deze projecten verbreed tot sociale competentie. Van sociale competentie is sprake als de vaardigheden waarover een persoon beschikt in balans, in evenwicht, zijn met de ’taken’ die hem in het leven gesteld worden, waarvoor hij komt te staan. Bij balans moet men zich als model, ook echt een balans, een weegschaal, voorstellen. Zijn de taken te zwaar voor de vaardigheden, dan resulteert dit in probleemgedrag, al naar gelang de levensgeschiedenis en aanleg (kwetsbaarheden), is dat probleemgedrag van psychosociale, psychiatrische en/of economische aard.