Het kind als publiek-private onderneming

Het kind als publiek-private onderneming

Productgroep Het kind als spiegel van de beschaving
3,90
Abonneeprijs: € 1,56

Omschrijving

Het grootbrengen van kinderen zou een mooi voorbeeld kunnen zijn van wat heden ten dage publiek-private samenwerking (PPS) wordt genoemd. In het economische verkeer wordt PPS omschreven als een win-win-situatie: ‘een vorm van samenwerking waarbij overheid en bedrijfsleven, met behoud van eigen identiteit en verantwoordelijkheid, gezamenlijk een project realiseren op basis van een heldere taak- en risicoverdeling, waarbij het doel is het realiseren van meerwaarde: een kwalitatief beter eindproduct voor hetzelfde geld, of dezelfde kwaliteit voor minder geld (zie www.minfin.nl/nl/onderwerpen,publiek-private- samenwerking). Natuurlijk is het kind geen product, en natuurlijk is, als het om opvoeding gaat, de private samenwerkingspartner niet het bedrijfsleven maar het gezin. Maar het aardige van de analogie is dat ook de kwaliteit van de opvoeding sterk gebaat zou zijn bij meer en een betere publiek-private samenwerking, bijvoorbeeld door een goede afbakening en verdeling van verantwoordelijkheden, maar vooral door het realiseren van een gemeenschappelijke doelstelling: het grootbrengen van kinderen die zich ontwikkelen tot constructief deelgenoot van de samenleving of, in hedendaags jargon, tot actief en democratisch burger. Opvoeding wordt in de huidige tijd vaak voorgesteld als een taak die primair bij het gezin thuishoort. De school, een middenveld tussen de private en de publieke sfeer, is een goede tweede, en krijgt vooral een pedagogische opdracht in tijden dat de politiek zich zorgen maakt over de normen en waarden van de jeugd. De echte, directe publieke bemoeienis met opvoeding is de afgelopen decennia in een steeds kwader daglicht komen te staan. Politici die een dergelijke bemoeienis voorstonden, kregen vanuit conservatieve hoek al snel het verwijt van ‘staatsopvoeding’. Daarin lijkt momenteel wel weer een kentering gaande: links én rechts hoort men geluiden over verplichte opvoedingskampen, bijvoorbeeld voor jongeren die niet werken en niet naar school gaan (voorstel van H. de Boer, voorzitter Taskforce Jeugdwerkloosheid in 2006). Of voor een verplichte toets die alle tweejarige kinderen zouden moeten ondergaan om hun taalvaardigheid vast te stellen, met als doel om degenen met een achterstand zo snel mogelijk in – ook al weer verplichte – compensatieprogramma’s te krijgen. In september 2006 steunde een brede meerderheid in de Tweede Kamer een voorstel hiertoe van de VVD.