Het universeel recht op onderwijs: de betekenis van gelijke onderwijskansen

Het universeel recht op onderwijs: de betekenis van gelijke onderwijskansen

Productgroep De publieke betekenis van pedagogisch denken en handelen
3,90
Abonneeprijs: € 1,56

Omschrijving

Als instrument van het onderwijsbeleid kennen gelijke onderwijskansen een lange voorgeschiedenis. Vooral sinds de jaren zestig wordt dit standaardbegrip binnen de onderwijssociologie ingezet als een beleidsstrategie om sociale problemen aan te pakken. Maar de stem klinkt niet zo eenduidig als misschien wel lijkt: men hanteert het begrip gelijke onderwijskansen binnen de meest diverse discoursen met heel uiteenlopende invullingen. Een beknopt overzicht van deze opvattingen lijkt op zijn plaats om zicht te krijgen op de thematiek (voor een uitgebreide analyse zie o.a. Westen, 1997 en Nash, 2004). Deze bijdrage staat stil bij vier opvattingen: de meritocratische, de distributieve en de sociale gelijkheid die een bepaalde opvatting over de samenleving als uitgangspunt nemen om gelijke kansen vorm te geven, en de individu-georiënteerde gelijkheid die de belangen van het individu centraal stelt. Een tweede paragraaf focust op de relatie tussen gelijke onderwijskansen en het recht op onderwijs, die de spanning oproept tussen ‘het private’ en ‘het publieke’. De vragen op welke wijze de overheid gestalte dient te geven aan haar verantwoordelijkheid om deze gelijke kansen te realiseren en welke belangen bij de vormgeving van onderwijs centraal dienen te staan, zijn hier aan de orde. De zoektocht naar de publieke betekenis van pedagogisch denken en handelen leidt langs een doelgroep die de doelstellingen van gelijke kansen en het recht op onderwijs op fundamentele wijze aan de orde stelt: kinderen zonder wettig verblijf. De voortdurende nood aan contextualisering bij pedagogisch handelen blijkt uit het voorbeeld en brengt ons bij een ander spanningsveld: dat tussen regels en wetten die duidelijkheid willen scheppen, en tegelijk onoverkomelijk onderhevig zijn aan verschillende interpretaties. Reflectie over de verhouding tussen juridische en pedagogische vormen van rechtvaardigheid leidt in de slotbeschouwing tot wat een ‘pedagogisch betekenisvolle’ invulling van het recht op onderwijs kan zijn. Tenslotte wordt de plaats van de pedagoog in dit verhaal belicht.