Kansrijk armoedebeleid voor kinderen

Kansrijk armoedebeleid voor kinderen

Gratis

Omschrijving

Knelpunten en oplossingen

Armoede bij kinderen is een complex en hardnekkig probleem, een ‘wicked problem’. Niet alleen zijn er verschillende visies op de oorzaken en uitingsvormen van brede kinderarmoede, ook de meningen over passende beleidsmaatregelen variëren. Dit blijkt uit de literatuur en uit de focusgroepen met (praktijk)deskundigen die wij hebben georganiseerd.

Op basis van de literatuur, de portretten van kinderen en de focusgroepen hebben we drie knelpunten op ‘systeemniveau’ voor integraal armoedebeleid geïdentificeerd:

A. Verkokerde oplossingen. We zien in de portretten van kinderen dat het leven in armoede een negatieve impact heeft op verschillende levensaspecten en -domeinen. In de ondersteuning van kinderen en gezinnen staat de verbinding daartussen echter niet altijd centraal. Professionals richten zich bijvoorbeeld op schuldhulpverlening, op de situatie op school, op het stimuleren van gebruik van voorzieningen, maar vaak niet op de onderlinge samenhang van problemen en op het verbeteren van de totale situatie voor het kind en het gezin. Uit de literatuur over belemmeringen voor integraal werken blijkt dat ‘verkokering’ hiervoor een belangrijke oorzaak is. Beleid en ondersteuning zijn vaak georganiseerd rond verschillende wetten, regels en geldstromen en worden uitgevoerd door verschillende organisaties met verschillende belangen. Daardoor staat vaak niet het vraagstuk centraal, maar de bestaande oplossingen.

B. Nadruk op voorzieningen in plaats van ondersteuning thuis. In 2017 concludeerde De Kinderombudsman dat het armoedebeleid nog te weinig gericht is op de situatie thuis. Het kindgericht armoedebeleid en de voorzieningen in gemeenten beperken zich bovendien nog tot het verbeteren van het maatschappelijke leven van kinderen en jongeren en zijn weinig gericht op de thuissituatie. Deze constateringen staan nog steeds, blijkt uit de portretten van kinderen in dit rapport. We zien dat de nadruk vaak ligt op het aanbieden van financiële en materiële ondersteuning en veel minder op het centraal stellen van de hulpvraag en behoeften van het kind en het gezin en op persoonlijke begeleiding van kinderen en hun ouders.

C. Integraliteit vooral binnen tijdelijk beleid. Op landelijk niveau lopen er voor de doelgroep veel verschillende, veelal tijdelijke programma’s en projecten vanuit verschillende ministeries en andere organisaties. Het ontbreekt aan meer structurele middelen voor bestaanszekerheid, integrale ondersteuning, hulpverlening en samenwerking. Structurele middelen kunnen resulteren in meer ruimte en een lagere caseload voor professionals en meer mogelijkheden voor maatwerk en persoonlijke dienstverlening aan gezinnen en kinderen. Op basis van de literatuur, focusgroepen en portretten van kinderen hebben we ook een aantal oplossingsrichtingen geformuleerd. De oplossingsrichtingen die in dit rapport worden geschetst, moeten gezien worden als een eerste aanzet. Bovendien overlappen de oplossingsrichtingen deels met al bestaande initiatieven binnen de aanpak van (brede) kinderarmoede. De oplossingsrichtingen zijn bedoeld als startpunt voor gesprekken tussen Rijk, gemeenten en andere betrokken partijen.

 

Hoofdstuk 4 van dit rapport geeft een uitwerking en onderbouwing van de oplossingsrichtingen. 9 Voorwaarden voor integraal armoedebeleid voor kinderen Als eerste formuleren we zes voorwaarden voor adequaat integraal armoedebeleid gericht op kinderen:

1. Het is van belang dat het Rijk en gemeenten in samenspraak met partijen in het veld een integraal armoedebeleid ontwikkelen waarin kinderen centraal staan en hulp geboden wordt waar kinderen directe voordelen van ondervinden.

2. Adequaat kinderarmoedebeleid vraagt om structurele investeringen in personele capaciteit, expertise en voorzieningen. Het Rijk is aan zet om te zorgen voor toereikende middelen voor gemeenten om integraal beleid te kunnen voeren.

3. Rijk en gemeenten kunnen kinderen in veel sterkere mate betrekken bij het armoedebeleid door overlegstructuren te ontwikkelen waarin kinderen kunnen participeren.

4. Er is meer regie vanuit Rijk en gemeenten nodig om kinderen en hun hulpbehoeften centraal te stellen. De aanbevelingen van de Studiegroep Interbestuurlijke en Financiële Verhoudingen kunnen aangegrepen worden om tot een gezamenlijke aanpak te komen waarbij vanuit ‘de bedoeling’ wordt gewerkt.

5. Rijk, gemeenten en koepelorganisaties kunnen meer investeren in deskundigheidsbevordering van professionals en ervaringsdeskundigen die in contact staan met gezinnen in een armoedesituatie. Het is cruciaal dat professionals de gespreks- en relationele vaardigheden hebben om het vertrouwen te winnen van gezinnen.

6. Rijk en gemeenten moeten een lerende context organiseren door evaluatie van het armoedebeleid mogelijk te maken. Professionals moeten de gelegenheid krijgen om hun werkwijze continu te verbeteren.