Dit onderzoek richt zich op de (sociale) veiligheid in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. Met (sociale) veiligheid bedoelen we integer gedrag als tegenhanger van grensoverschrijdend gedrag. Met integer gedrag bedoelen we het gedrag dat met taken belaste personen vertonen, waarbij zij de ervaren fysieke, sociale en/of psychische integriteit van leerlingen niet schenden. Integer gedrag van met taken belaste personen draagt in belangrijke mate bij aan een (sociaal) veilig en inclusief schoolklimaat.
Uit ons onderzoek blijkt dat randvoorwaarden in enkel beleid niet genoeg zijn om een (sociaal) veilige leeromgeving te creëren en integer gedrag van met taken belaste personen te bevorderen. Er is een continu gesprek nodig over wat een (sociaal) veilige omgeving voor iedereen binnen de organisatie inhoudt. Wij kozen voor een verkennend kwalitatief onderzoeksdesign en gebruikten documentenstudie en interviews. Alle respondenten binnen dit onderzoek benadrukken dat een (sociaal) veilige leeromgeving van groot belang is voor de ontwikkeling van leerlingen. Bij scholen en besturen die we voor dit onderzoek onderzochten, is toch weinig tot geen aandacht in het beleid voor hoe het gedrag van met taken belaste personen die veiligheid kan versterken of ondermijnen. Het gesprek over de (sociale) veiligheid heeft geen structurele plaats in de bevraagde besturen en schoolorganisaties en wordt niet gevoerd met degenen die er medeverantwoordelijk voor zijn. De focus ligt vaak op het gedrag van leerlingen in de gesprekken over veiligheid, terwijl het ook om de houding en acties zou moeten gaan van met taken belaste personen. Daarnaast worden de leerlingen, voor wie de (sociale) veiligheid van groot belang is, niet betrokken in de gesprekken.
Voor de (sociale) veiligheid hebben de bevraagde besturen en schoolorganisaties een groot vertrouwen in procedures (zoals een Verklaring Omtrent het Gedrag [VOG]), in de met taken belaste personen (de pedagogische vaardigheden om een veilige omgeving te bieden) en in de mate waarin onveiligheid wordt herkend en besproken. Ook constateren we dat het gesprek hierover moeilijk tot stand komt. Zeker binnen afhankelijkheidsrelaties tussen een met taken belast persoon en een leerling kan het lastig zijn zaken bespreekbaar te maken. Respondenten verlangen naar een stevigere basis dan enkel vertrouwen, maar weten nog niet precies hoe deze basis eruit zou moeten zien. Daarnaast vinden ze het lastig om elkaar aan te spreken op niet-integere omgangsvormen.
Besturen en scholen zetten de veiligheidsmonitor en rapportages van vertrouwenspersonen in om veiligheidsproblemen op te sporen. Respondenten zijn kritisch over de veiligheidsmonitoring. Ze merken op dat de monitor vaak geen bruikbare signalen oplevert om over te gaan tot actie. Scholen en besturen lijken pas bij meerdere signalen een analyse te maken. Zonder duidelijke signalen lijken zij te vertrouwen op hun gevoel dat het met de (sociale) veiligheid goed zit. Het wordt daarmee duidelijk dat het monitoren van (sociale) veiligheid en de integriteit van met taken belaste personen niet genoeg is om (sociale) veiligheid te garanderen. Om (sociale) veiligheid in een organisatie te garanderen, is het van belang om samenhangend en concreet beleid te ontwikkelen. Het beleid moet de gezamenlijke normen en waarden van de organisatie weerspiegelen, zodat iedereen weet wat gewenst en ongewenst gedrag concreet inhoudt. De basis voor het beleid komt voort uit het voeren van de gesprekken over (sociale) veiligheid. Om daarnaast de (sociale) veiligheid blijvend te versterken in de organisatie, bevelen we aan om gespreksonderwerpen structureel over (sociale) veiligheid in de organisatie te integreren.