Netflix stelt de serie Adolescence gratis beschikbaar voor het onderwijs. Beeld & Geluid ontwikkelt er lesmateriaal bij dat jongeren moet helpen nadenken over sociale media. Dat roept gelijk pedagogische vragen op. Wat betekent het als we jongeren laten reflecteren op een commercieel geproduceerde catastrofe – ontworpen om te beklijven, niet om te begrijpen? Welke vormen van digitale ervaring krijgen daarmee ruimte en welke verdwijnen uit zicht? Daniël Lechner gaat te rade bij meerdere filosofen en pedagogen.
Foucault zei: everything is dangerous. Daarmee bedoelde hij dat elke keuze in woord of taal – hoe onschuldig die ook lijkt – toch vaak consequenties met zich meebrengt. Wie Adolescence als startpunt kiest, kiest niet neutraal. Men kiest voor een narratief waarin sociale media verschijnen als risicoveld. Het lesmateriaal hoeft niet paniekerig te zijn om toch dat frame te activeren. Het is de kracht van de context: een verhaal waarin sociale media ontsporen zet de toon voor het hele gesprek, ook als we daar later alternatieven naast zetten.
Latour zou zeggen: we hebben hier te maken met een black box. Een verzameling ogenschijnlijke vanzelfsprekendheden die we niet meer onderzoeken: sociale media zijn verraderlijk, smartphones verslavend en de digitale wereld is een mijnenveld. Deze aannames zijn inmiddels zo vaak herhaald dat ze zijn gaan functioneren als onbetwijfelbare waarheden. We openen ze niet meer, bevragen ze niet. Precies daarom is het onderwijs zo’n cruciale plek: dáár zou het moeten gebeuren. Dáár moeten we deze zwarte dozen weer openmaken.
Niet over, maar mét jongeren
In het gesprek over jongeren en digitale technologie blijven hun eigen stemmen vaak buiten beeld. We praten óver hen (in onderzoeken, ouderavonden en beleidsdocumenten), maar zelden mét hen. Terwijl Paulo Freire ons nog zo op het hart drukte: jongeren zijn actieve deelnemers aan een gezamenlijke zoektocht. Echte educatie ontstaat in ontmoeting, in het wederzijds erkennen van perspectieven.
John Dewey stelde dat onderwijs geen overdracht van zekerheden is, maar het organiseren van betekenisvolle onzekerheid – een proces waarin zowel leerling als leraar voortdurend worden gevormd. John Novak, mijn Canadese leermeester en volgeling van Dewey, zei het zo: ouder en kind, leraar en leerling are in this thing together. In dat licht oogt het idee überhaupt om lesmateriaal te ontwikkelen rond Adolescence als een reflex uit het predialogische tijdperk. Nog vóór we vragen stellen of luisteren, ontwerpen we iets dat gemaakt is om te vormen – een didactische ingreep waarbij de pedagogische relatie al bij voorbaat ontbreekt, zoals Mollenhauer het zou uitdrukken.