Het is me al heel lang een grote ergernis dat de kennis van ons politieke stelsel in ons land zo beperkt is. Dat geldt eigenlijk voor alle generaties. Blijkbaar werd daar in ons onderwijs nooit veel aan gedaan. Op 16 december 2013 gaf staatssecretaris Dekker de volgende cijfers in zijn brief over ‘Burgerschap in het onderwijs’ aan de Tweede Kamer door. Het minimale niveau van de vereiste kennis over democratie, bestuur en geestelijke stromingen werd door 20% van de achtste groepers niet gehaald.
Uit internationaal vergelijkend onderzoek bleek dat 43% van de Nederlandse leerlingen in het voortgezet onderwijs slechts oppervlakkige kennis van burgerschap en de politieke en burgerlijke instituties had. Dat was in België (32%), Engeland (35%) en Denemarken (16%) bijvoorbeeld veel beter.
Conclusie van de staatssecretaris was toen dat het burgerschapsonderwijs nog niet op het gewenste niveau was en dat de ontwikkeling ervan stagneerde. Er waren goede uitzonderingen maar op veel scholen was het burgerschapsonderwijs duidelijk onder het gewenste nationale en internationale niveau. Wat de vormgeving van het burgerschapsonderwijs ook nu nog parten speelt is dat er weinig over is vastgelegd en er ís zo weinig over vastgelegd vanwege de vrijheid van onderwijs. En aan die vrijheid van onderwijs zei de staatssecretaris vier jaar geleden ook nog eens veel waarde te hechten. In hun gezamenlijke kamerbrief over ‘Versterking van het burgerschapsonderwijs’ van 7 februari 2017 slaan de minister en de staatssecretaris van onderwijs een andere toon aan. Om de urgentie van hun pleidooi te onderbouwen winden Bussemaker en Dekker er geen doekjes om. Ze verwijzen in zeer directe termen naar de verharding van het maatschappelijke debat in de afgelopen jaren, waarin verschillende visies op de samenleving botsen. Ze wijzen op de sociale media die bevestiging geven van het eigen gelijk of onrust met nepnieuws voeden en te vaak een uitlaatklep voor woedende commentaren vormen. Ze benoemen de groeiende tweedeling die niet zelden in éénzelfde schoolklas zichtbaar is. Ook de terreuraanslagen in het buitenland laten ze in dit verband niet onvermeld. Dat kinderen leren om op een behoorlijke manier het gesprek aan te gaan lijkt inderdaad urgenter dan ooit. Ook dat is vorming die het burgerschapsonderwijs moet bieden. Het ging de bewindslieden overigens altijd al om meer dan om kennis van de grondwet en het politieke stelsel De directe aanleiding voor de brief van de beide bewindslieden was het Rapport van de Onderwijsinspectie over Burgerschapsonderwijs en maatschappelijke stage uit 2016. Daaruit bleek nu juist dat we in de afgelopen vier jaar niet veel opgeschoten waren.
Het teleurstellende is dat de analyse die de Inspectie nu maakt vier jaar geleden ook al voorhanden was. Toen lag er een uitgebreid advies van de onderwijsraad uit 2012 over hoe het verder moest. Nu wordt opnieuw geconstateerd dat het, op een enkele uitzondering als ‘De vreedzame school’ na, niet goed gaat. In haar recente rapport constateert de Inspectie dat scholen wel aandacht besteden aan burgerschap, maar dat over het algemeen weinig doelgericht doen. De activiteiten hangen als los zand aan elkaar en de planmatige aanpak ontbreekt. Scholen hebben ook maar weinig zicht op wat leerlingen leren. Ze formuleren niet eens wat ze leerlingen willen leren. En zelfs als wel aan die voorwaarden voor een goed curriculum is voldaan is het nog maar zeer de vraag of de beoogde vorming beklijft. Bijna alle scholen besteden aandacht aan burgerschap en voldoen daarmee aan de wettelijke eisen, lijkt de inspectie met tegenzin te constateren. Daarmee is eigenlijk ook meteen gezegd dat die eisen te weinig richtinggevend zijn. Het is overigens zeer de vraag of die eisen wel kunnen worden aangescherpt. De vrijheid van onderwijs kwam al eerder ter sprake. Voorafgaand aan de invoering in 2006 van de wettelijke verplichting om in het onderwijs aan burgerschap aandacht te besteden klonk vooral uit orthodox protestant-christelijke hoek het protest dat het daarbij om een aantasting van de vrijheid van onderwijs zou gaan.