Empowerment en responsabilisering als positieve opvoedingsvrijheid

Empowerment en responsabilisering als positieve opvoedingsvrijheid

Productgroep Opvoeding, Onderwijs & Overheid
3,90
Abonneeprijs: € 1,56

Omschrijving

In een scriptie van een studente aan de Open Universiteit las ik onlangs: ‘Het kinderrecht beweegt zich tussen het belang van het kind op persoonswording en het belang van de ouders om hun kind in vrijheid op te voeden. Beide rechten [het recht op persoonswording van het kind en de opvoedingsvrijheid van ouders, jw] zijn niet vastgelegd in het BW [Burgerlijk Wetboek]. (…) De grens tussen het ene en het andere recht is niet scherp en is in de loop der tijd ook verschoven’ (Duijst, 2001).

In deze bijdrage wil ik om te beginnen bekijken wat er nu precies in ons Burgerlijk Wetboek (BW) is vastgelegd. Mijn stelling is dat beide rechten wel enigermate in het BW zijn terug te vinden. Weliswaar bevat het BW geen expliciet recht van het kind op persoonswording, maar wel staat er de plicht vermeld van ouders hun kind gezond op te voeden1, op te voeden tot optimaal persoon (Willems, 1999a). Dit is zo sinds november 1995. Is sindsdien, mede onder invloed van het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind, dat op 8 maart van datzelfde jaar voor Nederland in werking trad, inderdaad sprake geweest van een verschuiving tussen beide rechten? Tegen de achtergrond van deze vraag poneer ik in deze bijdrage vier stellingen, die ik eerst inleid en vervolgens poog nader toe te lichten. Ingevolge het Verdrag inzake de Rechten van het Kind rusten op de overheid verplichtingen tot het ‘opvoeden’ van opvoeders. Voor de hand ligt dan de vraag wie de overheid, of ruimer: de politiek, tot dat ‘opvoeden’ opvoedt. Met het aan de orde stellen van die vraag in een kort ‘tot slot’ besluit ik deze bijdrage.