H6. Herstelrecht en herstelgericht groepsoverleg voor jonge delinquenten

H6. Herstelrecht en herstelgericht groepsoverleg voor jonge delinquenten

Productgroep Van je familie moet je het hebben
Lode Walgrave | 2004 | 9789066656154
3,90
Abonneeprijs: € 1,56

Omschrijving

Sedert ongeveer een eeuw ligt in de gerechtelijke reactie op jeugdcriminaliteit de nadruk op de heropvoeding van of hulpverlening aan de jonge dader. Deze aanpak is nooit zonder problemen geweest. Naast instrumentele twijfels, blijven er principiële discussies bestaan. Het debat blijft hangen in een pendelbeweging tussen een bestraffend en een hulpverlenend standpunt. In deze bijdrage onderzoeken we de mogelijkheden om daaraan te ontsnappen door de inbreng van een derde optie, de herstelrechtelijke aanpak van jeugdcriminaliteit.
Noodzaak van een nieuwe visie op de gerechtelijke reactie op delicten gepleegd door jongeren In alle Westerse landen bestaat een eigen systeem voor de gerechtelijke reactie op delicten gepleegd door jongeren. Het gemeenschappelijk kenmerk ervan is dat ze op de eerste plaats gericht zijn op heropvoeding, hulpverlening of bescherming. Bestraffing van de jonge dader komt op de tweede plaats. Overal staat deze optie onder zware druk. Samengevat komen de kritieken op het volgende neer.

  • Over het algemeen gesproken is het op behandeling gerichte rechtssysteem weinig efficiënt. Dat wil niet zeggen dat een beschermingsmaatregel en de welzijnsgerichte inspanningen die daaruit voortvloeien, nooit gunstige effecten hebben. De kritiek slaat op het dominante uitgangspunt dat elke delinquent hulpverlening nodig heeft en op het gebruik van dwang met het oog op hulpverlening. Vrijwillige hulpverlening voor een geselecteerde groep jeugddelinquenten biedt meer kans op efficiëntie, maar die optie wordt door juridische regels beperkt.
  • Een systeem dat de maatregel niet of slechts gedeeltelijk laat afhangen van het delict, maar vooral van de behoeften van de dader, schiet tekort inzake rechtswaarborgen. De mate van vrijheidsbeperking wordt dan immers niet afgewogen aan een controleerbaar criterium (het gepleegde delict), maar aan een niet-objectiveerbare doelstelling in de toekomst – een maatschappelijk ge(re)integreerde dader (Van Sloun, 1988; Feld, 1999) – en daar kunnen we traditionele rechtswaarborgen zoals legaliteit, procesrechten en proportionaliteit moeilijk tegen afwegen. 
  • De zeer sterke dadergerichtheid van de jeugdbescherming laat de slachtoffers in de kou staan. Dat is eigenlijk ook zo in het strafrecht, maar in de jeugdbescherming is dat vaak schrijnender, omdat de beschermingsoptiek de daders nog meer afschermt van slachtoffereisen.
  • De sterke nadruk op het welzijnsdiscours is ongeloofwaardig. Jonge delictplegers weten in de regel dat hun daden ontoelaatbaar zijn en zijn meestal ook in staat anders te handelen. Ze moeten dus eerst wordeng econfronteerd met hun eigen verantwoordelijkheid, voordat eventueel sprake is van heropvoeding of behandeling. Zeker voor jongeren die verwikkeld zitten in vormen van ernstige, systematische jeugddelinquentie schiet het huidige jeugd(straf)recht zwaar tekort.