Opvoeding onder het regime van de strafrechtelijke kinderwet

Opvoeding onder het regime van de strafrechtelijke kinderwet

Productgroep Gezin, morele opvoeding en antisociaal gedrag
Jan Noordman | 2000
3,90
Abonneeprijs: € 1,56

Omschrijving

Gewoonlijk worden de kinderwetten uit 1901 beschouwd als de vrucht van een nieuw pedagogisch élan dat de ouderlijke almacht aan banden legde en de mogelijkheid schiep om ter wille van het kind diep in het gezinsleven te interveniëren. Het strafrechtelijk deel van de wetten bevestigde het primaat van de opvoeding boven de straf; de rechter moest zich in zijn vonnis méér laten leiden door de persoon van de dader dan door het gewicht van de daad. Zoals bekend zegevierden in deze wetgeving de beginselen van de Moderne Richting in het strafrecht.
Volgens de juridische vernieuwers, van wie G.A.van Hamel de meest militante woordvoerder was, moest straf vóór alles opvoedend zijn. Maar aangezien opvoeding tijd vergt, werd gebroken met het klassieke beginsel van de proportionaliteit: niet langer zou er een directe relatie mogen bestaan tussen de ernst van het delict en de lengte van de tegen jongeren uitgesproken straffen. Immers, in bijna alle gevallen zou de straf, uitgesproken volgens dit klasssieke beginsel, zeer kort zijn. Doelmatige beveiliging van de maatschappij door een maandenlange tuchtschoolstraf (die ook verbetering beoogde) of desnoods door langdurige dwangopvoeding in een rijksopvoedingsgesticht kreeg absolute prioriteit. De rechter kreeg een veel grotere mate van vrijheid. Zo was hij niet langer gebonden aan het onduidelijke criterium van het ‘oordeel des onderscheids’, dat tot dan toe beslissend was voor de rechterlijke uitspraak ten aanzien van misdadige kinderen. De kinderwetten leken radicaal vorm te geven aan de roep om méér opvoeding als preventie tegen een veronderstelde groei van de criminaliteit (Van der Veere, 1988). Als regel roemden opvoeders de kinderwetten als een zegen voor de jeugd.