Sekseverschillen voor de klas?

Sekseverschillen voor de klas?

Productgroep Thema’s uit de wijsgerige en historische pedagogiek
3,90
Abonneeprijs: € 1,56

Omschrijving

Formeel werd er op de Nederlandse lagere scholen vanaf de jaren tachtig van de negentiende eeuw bij het lesgeven geen verschil meer gemaakt tussen de seksen. Onderwijzers en onderwijzeressen moesten aan dezelfde eisen van professionaliteit voldoen en konden binnen het onderwijs alle functies vervullen. (2) Toch bleven ze op school een verschillende positie innemen. Omdat aan vrouwen andere persoonlijke eigenschappen werden toegeschreven dan aan mannen, kregen onderwijzeressen bij voorkeur de jongsten onder hun hoede en onderwijzers de oudere kinderen, een wettelijke bepaling uit 1878 die tot ver in de 20ste eeuw gehandhaafd bleef (Van Hoorn, 1907, p.389). Dankzij de ‘natuurlijke aanleg’ van vrouwen voor de opvoeding van vooral kleine kinderen leken onderwijzeressen bovendien minder vakdeskundigheid nodig te hebben dan hun mannelijke collega’s, reden waarom bijvoorbeeld in de onderwijswet van 1920 voor hen een kortere opleiding in het leven werd geroepen. Als ze ‘de gelukkige gave bezitten het kinderhart te kunnen winnen en ware opvoedsters der jeugd te zijn’ konden ze volgens de minister ‘intellectuele ballast’ wel missen. 
Hoewel die aparte scholen voor onderwijzeressen er om financiële redenen niet kwamen, konden vrouwen in de praktijk wel met een minder grondige opleiding volstaan. Zo werd tot in de jaren zestig van deze eeuw eigenlijk alleen van mannelijke onderwijsgevenden verwacht dat zij ook de zogenaamde ‘hoofdakte’ zouden halen, terwijl voor vrouwen een ‘lagere akte’ goed genoeg was (Van Essen, 1990, pp.216-218). Mentaliteit, wetgeving en schoolorganisatie ventileerden dezelfde boodschap: vrouwen dreven bij het lesgeven meer op hun persoon, mannen meer op hun vakdeskundigheid - kennis van pedagogiek, didactiek en methodiek.