Veiligheid voelt als confetti: Kleine signalen, groot effect

Veiligheid voelt als confetti: Kleine signalen, groot effect

Productgroep TSO Magazine 2025
Gratis

Omschrijving

Veilig zijn en je veilig vóelen zijn twee heel verschillende ervaringen. Veel kinderen die ingrijpende gebeurtenissen hebben meegemaakt, voelen zich in de klas vaak onveilig – ook al is er objectief gezien geen gevaar. Hun zenuwstelsel reageert alsof het gevaar op dat moment nog steeds om de hoek aanwezig is. Dit lijkt overdreven. Maar voor het kind is het bloedserieus: zijn lichaam voelt gevaar, en dat gevoel is sterker dan elk rationeel argument. Veiligheid is geen verstandelijke keuze, maar een lichamelijke ervaring. Pas als het zenuwstelsel signalen van veiligheid ontvangt, verandert deze lichamelijke ervaring

Voor leerlingen hangt hun vermogen om te leren direct samen met hoe hun zenuwstelsel de omgeving inschat. Hoe meer signalen van veiligheid het zenuwstelsel van het kind oppikt, hoe beter het kind in staat is om zich te verbinden, te spelen en nieuwe informatie op te nemen.

De stille scan van het zenuwstelsel 
Ons autonome zenuwstelsel doet de hele dag door iets bijzonders: het scant voortdurend of we veilig zijn of niet. In de polyvagaaltheorie wordt dit onbewuste waarnemen van het zenuwstelsel neuroceptie genoemd. Het is een bliksemsnelle, onbewuste check, die direct in contact staat met onze biologie. Met grote effecten: als ons zenuwstelsel een signaal interpreteert als onveilig, geeft het direct een signaal aan het lichaam om in actie te komen. Er worden, zonder dat we het doorhebben, al signalen gestuurd naar verschillende lichaamsdelen (onder andere zintuigen, organen en spieren) om in actie te komen. En deze signalen veranderen al iets in onze biologie, je hoort bijvoorbeeld beter of anders, en hier heb je geen invloed op! Sterker nog: vaak merk je het niet eens. Denk maar eens aan de geur van versgebakken brood: je mond maakt extra speeksel aan en ook naar je maag en buik worden allerlei signalen gestuurd, met bijvoorbeeld als gevolg dat je buik gaat borrelen. En dan merk je waarschijnlijk pas dat er iets gebeurd is in jouw biologie en maakt het denkende gedeelte van je brein er een verhaal bij: ‘Ik heb honger.’ Superhandig van ons lijf, maar als je getraumatiseerd bent, denkt je zenuwstelsel veel vaker dat een signaal te maken heeft met gevaar (triggers). Dit heeft elke keer weer onbewust invloed op je biologie, en daaruit voortvloeiend op je gedrag.

Glinsteringen en triggers
Wat de polyvagaaltheorie ons vooral leert, is dat we het gedrag van leerlingen beter kunnen begrijpen als we het zien als een uitdrukking van hun zenuwstelsel in plaats van als onwil of probleem. Een kind dat boos wordt of wegduikt, geeft in feite het signaal: ‘Ik voel me niet veilig genoeg.’ Vanuit die blik verschuift de vraag van straff en of corrigeren naar: wat kan ik doen om het zenuwstelsel van dit kind weer signalen van veiligheid te geven?
Binnen het traumasensitief werken is er veel aandacht voor het herkennen van triggers. Dat zijn de signalen die voor het kind (terecht of onterecht) duiden op gevaar. En dat is mooi, want het is belangrijk deze zoveel mogelijk te verminderen. Denk bijvoorbeeld aan het verminderen van harde geluiden, waarschuwende woorden, kinderen het gevoel geven dat ze afgewezen worden.