Gedragsproblemen bij jonge gehandicapte kinderen (NVO-reeks)

Gedragsproblemen bij jonge gehandicapte kinderen (NVO-reeks)

1998 | 9066652241

Omschrijving

Bij jonge gehandicapte kinderen worden zowel in de thuissituatie als in de professionele instellingen vaak gedragsproblemen gesignaleerd. Deze problemen, zoals slaapproblemen, voedselweigering, stereotiep gedrag, vraatzucht en zelfverwondend gedrag, kunnen in ernst variëren van licht tot zeer ernstig. Over de diagnostiek en de behandeling van deze gedragsproblemen bestaat in Nederland weinig of geen kennis. Doel van dit boek is hulpverleners die met jonge motorisch, zintuiglijk en verstandelijk gehandicapte kinderen werken, hulp te bieden bij het signaleren, analyseren en behandelen van gedragsproblemen.
Het boek bestaat uit drie delen. In het eerste deel worden gedragsproblemen bij jonge gehandicapte kinderen beschreven en wordt ingegaan op de omvang ervan en de betekenis van de syndromologie in dit verband. Het tweede deel heeft betrekking op het instrumentarium dat de hulpverlener kan gebruiken: een protocol voor gedragsbegeleiding, een overzicht van observatie-instrumenten en richtlijnen voor het methodisch uitvoeren van effectonderzoek. Het laatste deel beschrijft de behandeling zelf, uitgaande van verschillende typen handicaps en probleemgedragingen.

Vroegtijdige signalering en behandeling van gedragsproblemen is niet alleen belangrijk vanuit het oogpunt van het kind, maar ook vanwege de invloed op de ouders en het gezin. Om deze reden dienen hulpverleners die met jonge gehandicapte kinderen werken dit boek aan te schaffen. Wij denken hierbij aan orthopedagogen, psychologen en medisch specialisten, maar ook aan groepsopvoeders, leerkrachten en ambulante gezinsbegeleiders die ouders in de thuissituatie en op professionele instellingen bij de opvoeding begeleiden.

Analyse en behandeling van chronische voedselweigering bij verstandelijk gehandicapte kinderen

Analyse en behandeling van chronische voedselweigering bij verstandelijk gehandicapte kinderen

Ofschoon voedingsproblemen ook voorkomen bij niet gehandicapte kinderen, is de prevalentie bij de groep verstandelijk gehandicapte kinderen vele malen groter (Sisson & Van Hasselt, 1989). De voedingsproblemen kunnen bestaan uit extreme voorkeuren voor bepaalde smaken en/of texturen van voedsel, het consumeren van te weinig voedsel of zelfs totale weigering waarbij het kind geen enkele vorm van orale voeding toestaat. Dit laatste kan voor het kind ernstige lichamelijke gevolgen hebben zoals ondervoeding, uitdroging en gewichtsverlies. In een enkel geval wordt voedselweigering mede verantwoordelijk geacht voor het overlijden van het kind (Babbitt, et al., 1994). Ook in psychosociaal opzicht heeft ernstige voedselweigering nadelige gevolgen. Het kan leiden tot een achterstand in zowel de sociale als emotionele en cognitieve ontwikkeling.

Meer info
3,90
Auteurs

Auteurs

Beschrijving Auteurs

Meer info
3,90
De ontwikkeling van zelfverwondend gedrag bij jonge kinderen met een verstandelijke handicap

De ontwikkeling van zelfverwondend gedrag bij jonge kinderen met een verstandelijke handicap

Een groot probleem in de hulpverlening aan mensen met een verstandelijke handicap is zelfverwondend gedrag. Zelfverwondend gedrag wordt in deze bijdrage gedefinieerd als het zichzelf herhaald toebrengen van letsel zoals kneuzingen, bloedingen en andere vormen van weefselbeschadiging. Er is ook sprake van zelfverwondend gedrag als gedrag letsel tot gevolg zou hebben wanneer er geen gebruik gemaakt zou worden van beschermende middelen, beperkende maatregelen, en/of specifieke interventies. Dit letsel is direct zichtbaar of men kan verwachten dat op termijn letsel ontstaat (Bernard & Haveman, 1993).
In een onderzoek van Haveman, Brook, Claessens en Klapwijk (1992) naar de prevalentie van ernstig zelfverwondend gedrag bij bewoners van Nederlandse instellingen voor licht tot ernstig verstandelijk gehandicapten (AZI’s) werd een percentage van 4,5 gevonden. Bij zeer ernstig verstandelijk gehandicapten was dit percentage nog hoger, namelijk 7,9. De auteurs spreken zelfs over een mogelijke onderschatting als zij hun gegevens vergelijken met die uit de buitenlandse literatuur.

Meer info
3,90
Eetproblemen bij het Prader-Willi syndroom

Eetproblemen bij het Prader-Willi syndroom

Het Prader-Willi syndroom (PWS) werd voor het eerst beschreven door de Zwitserse artsen Prader, Labhart en Willi. Het artikel kreeg als titel mee ‘Ein Syndrom von Adipositas, Kleinwuchs, Kryptorchismus und Oligophrenie nach myatonieartigem Zustand im Neugeborenenalter’ (Prader, Labhart & Willi, 1956). De aandoening gaat inderdaad gepaard met tal van medische en niet-medische problemen. Bijzonder opvallend in de eerste levensmaanden zijn de hypotonie (lage spierspanning) en de problemen met voedselinname. Na de eerste levensjaren wordt het beeld gekenmerkt door het ontstaan van hyperfagie (onverzadigbare eetlust). Zonder gerichte maatregelen resulteert dit in obesitas. Met het ouder worden zijn de optredende stemmingswisselingen en driftbuien voor de opvoeding en begeleiding complicerende factoren.

Meer info
3,90
Effectonderzoek in de behandeling van probleemgedrag: designs en analyse

Effectonderzoek in de behandeling van probleemgedrag: designs en analyse

Dat lang niet alle behandelingen die probleemgedrag bij gehandicapte kinderen en volwassenen beogen te verminderen effectief zijn, weet iedereen die maar enigszins thuis is in de gehandicaptenzorg. Bovendien is van slechts een gering deel van de behandelingen die in de praktijk van alledag worden toegepast de effectiviteit daadwerkelijk onderzocht en aangetoond. Systematisch, methodologisch-statistisch verantwoord onderzoek naar behandelingseffecten is om verschillende redenen noodzakelijk. Op de eerste plaats om de behandelaars en wetenschapsbeoefenaars tijdig op het juiste spoor te zetten, wanneer bepaalde behandelingsaanzetten meer of minder effectief blijken te zijn dan aanvankelijk op theoretische gronden werd verondersteld. Voorts heeft de samenleving er recht op te weten hoe de overheidsgelden aan de gehandicaptenzorg het meest effectief kunnen worden besteed. Misschien nog belangrijker is dat moet worden voorkomen dat gehandicapten onnodig lang aan ineffectieve of zelfs schadelijke behandelingen worden blootgesteld. Tot slot dragen de onderzoeksresultaten bij aan het algemeen wetenschappelijk bestand van kennis omtrent behandelingsmogelijkheden van problematisch gedrag bij kinderen die gebruik maken van faciliteiten binnen de gehandicaptenzorg. Waar mogelijk dienen behandelingen zo te worden ingericht dat een verantwoorde verslaglegging van de effectiviteit mogelijk is. Replicaties van eerder effectief gebleken behandelingen zijn noodzakelijk om de effectiviteit bij andere groepen en in andere situaties te bepalen (externe validiteit).

Meer info
3,90
Gedragsproblemen bij jonge gehandicapte kinderen (complete uitgave)

Gedragsproblemen bij jonge gehandicapte kinderen (complete uitgave)

Gedragsproblemen bij jonge gehandicapte kinderen (complete uitgave)

Meer info
9,95
Gedragsproblemen bij jonge kinderen met een auditieve beperking

Gedragsproblemen bij jonge kinderen met een auditieve beperking

Dit hoofdstuk heeft betrekking op kinderen met een auditieve beperking in de leeftijd van 0 tot 5 jaar en met name op kinderen die doof zijn. Ofschoon het definiëren van een auditieve beperking niet eenvoudig is, kunnen hierin twee benaderingen worden onderscheiden: de audiologische en de functionele. In de audiologische benadering wordt een auditieve beperking gedefinieerd naar de mate van gehoorbeperking, uitgedrukt in decibels. Wanneer het gehoorverlies aan het beste oor groter dan 80 dB in het spraakgebied is, spreekt men van doofheid. In de functionele benadering wordt een auditieve beperking gedefinieerd vanuit de direkte functionele gevolgen voor de persoon in kwestie. Onder doofheid wordt in dat geval verstaan: iemand die (ook) met een gehoorapparaat geen harde geluiden kan horen of die niet kan horen wat er in een gesprek met één persoon wordt gezegd. Het meest in het oog springende functionele gevolg is de onmogelijkheid om gesproken taal als eerste taal te verwerven.

Meer info
3,90
Gedragsproblemen bij jonge kinderen met een visuele beperking

Gedragsproblemen bij jonge kinderen met een visuele beperking

Gedragsproblemen bij kinderen met een visuele beperking kunnen alleen goed worden`behandeld als rekening wordt gehouden met de invloed van de visusbeperking op de algehele ontwikkeling. De aard en verschijningsvorm van het probleemgedrag zijn mede afhankelijk van de visuele problematiek. Ook kan het gedrag van kinderen die blind of slechtziend zijn afwijken van het gedrag van goed ziende kinderen zonder dat er sprake is van gedragsproblemen. Zo kan afwijkend gedrag bij nadere bestudering voor het kind functioneel en adaptief van aard zijn. Om de indruk te vermijden dat al het afwijkende gedrag van kinderen met een visuele beperking probleemgedrag is, besteden we in dit hoofdstuk niet alleen aandacht aan probleemgedragingen maar ook aan adaptieve gedragingen.

Meer info
3,90
Gedragsproblemen bij peuters met motorische beperkingen

Gedragsproblemen bij peuters met motorische beperkingen

Hulpverleners van jonge kinderen met motorische beperkingen worden herhaaldelijk geconfronteerd met probleemgedrag in de thuissituatie. Een aanwijzing dat probleemgedrag thuis frequent voorkomt, is het onderzoek van Buijsen en Ten Have (1996) bij ouders van twee- en driejarige kinderen die in behandeling zijn bij een revalidatiecentrum: 34,9% van de 83 moeders en 24,7% van de 81 vaders spreken van middelzwaar tot ernstig probleemgedrag. Voorbeelden hiervan zijn: hyperactiviteit, extreme angsten, vormen van acting-out gedrag, problemen met eten en slapen en problemen in de contactname met andere kinderen.
Werner en Weterings (1993) vonden bij eenzelfde onderzoeksgroep een samenhang tussen de aanwezigheid van probleemgedrag en de scores op de variabele gezinsbelasting, gemeten met de Nijmeegse Vragenlijst voor de Opvoedingssituatie (Robbroeckx & Wels, 1988): hoe meer probleemgedrag het kind vertoonde, hoe groter de gezinsbelasting. Uit onderzoek van De Moor (1987) bleek dat de variabele primaire diagnose was gerelateerd aan het voorkomen van ernstig probleemgedrag: kinderen met de diagnose Minor Neurological Dysfunction vertoonden verhoudingsgewijs meer gedragsproblemen dan die met de diagnose cerebrale parese of ongecompliceerde algemene retardatie.

Meer info
3,90
Het gebruik van observatie-instrumenten bij de functionele analyse van probleemgedrag

Het gebruik van observatie-instrumenten bij de functionele analyse van probleemgedrag

Probleemgedrag wordt veelvuldig waargenomen bij kinderen met een verstandelijke, motorische en/of zintuiglijke handicap. Gezien de nadelige gevolgen ervan voor het kind en het gezin, is vroegtijdige behandeling noodzakelijk. De behandeling dient te worden gebaseerd op kennis omtrent de functie(s) van het probleemgedrag. Verschillende auteurs hebben dit proces van functionele analyse en behandeling beschreven. Zo hebben Duker, Didden en Seys (1993) dit gedaan voor mensen met een verstandelijke handicap. De Moor, Didden, Van Waesberghe en Buijsen (Hoofdstuk 4) hebben een protocol ontwikkeld aan de hand waarvan het proces gestalte krijgt bij peuters met een motorische beperking. De kern van dit proces is dat de behandeling berust op het toetsen van een hypothese over de functie van het probleemgedrag. Men zoekt aldus naar een samenhang of oorzakelijk verband tussen het probleemgedrag en kenmerken van het kind en de omgeving. Dit houdt in dat niet zozeer de uitingsvorm, maar vooral de functie van het gedrag van belang is.
Het uitvoeren van een functionele analyse hoeft geen eenmalig proces te zijn. Wanneer tijdens het toetsen van de hypothese (i.c. de behandeling) het probleemgedrag niet of onvoldoende in de gewenste richting verandert, kan worden geconcludeerd dat de veronderstelde functie niet juist is. De functionele analyse dient in dat geval opnieuw te worden uitgevoerd.

Meer info
3,90
Inleiding

Inleiding

De zorg en opvoeding van jonge gehandicapte kinderen start bijna altijd in de thuissituatie door de ouders. Later wordt deze opvoeding meestal ondersteund door hulpverleners van professionele instellingen. Deze instellingen kunnen gericht zijn op het bieden van ondersteuning in de thuissituatie en/of daarbuiten. Thuishulp gebeurt bij verstandelijk gehandicapten in de vorm van Praktische Pedagogische Gezinsbegeleiding (PPG), praktische thuishulp en vroeghulp; bij jonge zintuiglijk gehandicapte kinderen wordt de hulp in de thuissituatie meestal aangeduid met de term vroegbegeleiding.

Meer info
3,90
Probleemgedrag bij peuters met een motorische beperking: 52 een protocol voor gedragsbegeleiding

Probleemgedrag bij peuters met een motorische beperking: 52 een protocol voor gedragsbegeleiding

In Hoofdstuk 1 worden een aantal onderzoeken aangehaald waaruit blijkt dat probleemgedrag bij peuters met een motorische beperking vaak voorkomt. Klinische ervaring van deskundigen in revalidatie-instellingen ondersteunt dit gegeven. Gezien het feit dat het probleemgedrag voor het kind zélf en voor de ouders en de rest van het gezin grote gevolgen kan hebben, is een preventief beleid met vroegtijdig ingrijpen noodzakelijk. In de praktijk gebeurt het vaak dat orthopedagogen en psychologen ouders en behandelaars een gedragsaanpak adviseren zonder dat het probleemgedrag vooraf systematisch in kaart is gebracht.
Als deze adviezen niet blijken te werken, probeert men vervolgens een andere aanpak uit. Dit ‘uitproberen’ is echter niet zonder risico’s. Het kan uiteindelijk tot gevolg hebben dat het probleemgedrag blijft bestaan en na herhaald proberen zelfs resistent wordt tegen behandeling. Hier komt bij dat wanneer geen goede analyse van probleemgedrag heeft plaats gevonden, de gekozen gedragsaanpak zelfs averechts kan werken. Om het proces van gedragsanalyse en behandeling meer te systematiseren en zo de eventuele risico’s van het ‘uitproberen’ te minimaliseren, is een protocol ontwikkeld.

Meer info
3,90
Summaries

Summaries

Summaries

Meer info
3,90
Syndromen, gedrag en orthopedagogisch handelen

Syndromen, gedrag en orthopedagogisch handelen

De aandacht voor syndromen is de laatste jaren sterk toegenomen. Er gaat bijna geen week voorbij of er wordt een gen gelokaliseerd dat verantwoordelijk zou zijn voor een bepaald gedrag zoals alcoholisme, criminaliteit of een bepaalde lichamelijke afwijking. In de inleiding van het recent verschenen boek van Gorlin, Toriello en Cohen (1995), waarin ruim 400 erfelijke syndromen waarin gehoorverlies een rol speelt worden beschreven, merken de schrijvers op dat, wanneer de lezer teleurgesteld zou zijn in het standaardwerk omdat hij/zij in zijn/haar klinische praktijk toch op een casus stuit die niet wordt beschreven, deze clinici geduld moeten hebben tot de uitgave van een nieuwe editie. Het is Charles Darwin geweest die de relatie tussen erfelijkheid en gedrag op onnavolgbare wijze heeft beschreven. In zijn publicatie uit 1872, getiteld ‘The expression of the emotions in man and animals’, beschrijft hij een casus van een man met een merkwaardige tic:


‘When he lay fast asleep on his back in bed, often raising his right arm slowly in front of his face, up to his forehead and then dropping it with a jerk so that the wrist fell heavily on the bridge of his nose. The trick did not occur every night, but occasionally’.

Meer info
3,90
Voorwoord

Voorwoord

Zorginstellingen zijn verplicht om op grond van de Kwaliteitswet Zorginstellingen doeltreffende, doelmatige en op de reële behoefte van de cliënt gerichte zorg te verlenen. Deze kwaliteitseis krijgt extra betekenis wanneer het gaat om de hulpvraag van gehandicapte kinderen met probleemgedrag. Terecht stelt de redactie van het boek Gedragsproblemen bij jonge gehandicapte kinderen dat probleemgedrag vaak al op zeer jeugdige leeftijd in de kiem aanwezig is.

Meer info
3,90