H8. Idealen en goede opvoeding

H8. Idealen en goede opvoeding

Productgroep Analytisch filosoferen over opvoeding en onderwijs
3,90
Abonneeprijs: € 1,56

Omschrijving

Dertig jaar geleden promoveerde Ben Spiecker op de dissertatie Idealen en idolen van de opvoedingswetenschap (1974). De titel wekt de indruk dat idealen een thematiek betreffen die hem na aan het hart ligt. Dat lijkt echter niet het geval te zijn, het is althans moeilijk om expliciete uitspraken over of verwijzingen naar idealen in het oeuvre van Spiecker te vinden. Het vierde hoofdstuk van de dissertatie maakt duidelijk dat Spiecker niet veel op heeft met idealen, tenminste niet zoals deze figureerden in de opvoedingswetenschap.
Spiecker bespreekt de teloorgang van de idealistische antropologie, die ervan uitging dat het mogelijk zou zijn om te weten wat het wezen van de mens is. Spiecker beargumenteert dat een dergelijke poging niet kan slagen: een typering van het wezen van de mens is niet mogelijk, omdat alle uitspraken over de mens tijd- en ruimtegebonden zijn. Filosofische beschrijvingen van de mens zijn stipulaties, ontwerpen van dat wat een mens is, in plaats van een universele wezensleer. Na zijn dissertatie duurt het twintig jaar voordat het begrip idealen weer in een tekst opduikt (Spiecker & De Ruyter, 1993). In dit artikel gaat het niet over idealen van de pedagogische wetenschap, maar over idealen in de pedagogische praktijk, namelijk idealen van ouders en jeugdigen. Hier is Spiecker minder negatief over idealen. Ik vermoed dat dit samenhangt met het feit dat het hier niet gaat om idealen in de betekenis van essenties, van dat wat Plato vormen noemt, maar om idealen in de zin van ultieme waarden, die niet universeel geldig of onveranderlijk hoeven te zijn. In dit hoofdstuk zal ik ingaan op de rol van idealen in de opvoedingspraktijk en daarmee de discussie in het artikel uit 1993 voortzetten. Hiertoe zal ik allereerst toelichten wat ik versta onder idealen.